Robbert Snep

Robert Snep is ecoloog die reeds gedurende 24 jaar werkt rond thema’s als nature based solutions, stadsecologie, biodiversiteit, klimaat adaptatie en groen voor gezondheid bij Wageningen Environmental Research. Zijn onderzoek is toepassingsgericht en vaak in samenwerking met een grote groep partijen die betrokken zijn bij de stedelijke omgeving zoals de rijksoverheid, de provincies, de gemeentes, waterschappen, projectontwikkelaars, (landschaps)architecten, hoveniers, groenproducenten, woningcoöperaties, bedrijven, burgers, natuurorganisaties, kortom alle partijen die belangrijk zijn voor de samenleving. Momenteel is hij werkzaam bij projecten in Amsterdam, Utrecht en Eindhoven met als doel de groene ambities van deze steden te verwezenlijken en de juiste kennis tot bij de juiste partij te brengen.

Robbert Snep
1. Waarom wordt groen nog vaak stiefmoederlijk behandeld in stedelijke projectontwikkelingen terwijl de wetenschap aantoont dat het nuttig en beter is om er meer rekening mee te houden?  

Er liggen meerdere oorzaken aan de basis van dit probleem. Bij gebiedsontwikkeling wordt groen zoals maaiveld groen, straatgroen of parken en tuinen meestal enkel als kostenpost opgevat. Het rendement van groen wordt zelden meegenomen. Bij de omschrijvingen wordt er wel gesproken over klimaatbestendigheid, en natuurinclusiviteit maar wanneer achter de schermen de berekeningen gebeuren over budgetten wordt groen enkel beschouwd als een kost en worden de economische voordelen op korte en lange termijn niet meegenomen. De kosten lijken dan snel te hoog en vervolgens wordt er op groen bespaard. Momenteel zijn we in een aantal projecten op zoek naar alternatieve manieren om dit groen beter in rekening te brengen.

Stedelijke diensten (ruimtelijke ordening, woongelegenheid, infrastructuur, grondzaken) gaan vervolgens aan de slag om het project uit te werken. Bij deze diensten ontbreekt ook vaak de nodige kennis over de waarde van groen. Bovendien is groen een levende materie wat het voor deze diensten moeilijk maakt om hier op lange termijn rekening mee te houden onder andere op financieel vlak. Het zijn levende systemen die noden hebben waaraan rekenschap moet gegeven worden binnen een project. Dit staat veraf van de technische insteek die er heerst bij de partijen die ontwikkelen, ontwerpen en bouwen.

Naast het gebrek aan kennis is er ook een kenniskloof als het gaat over stedelijk groen. In de meeste relevante opleidingen zit de huidige kennis hierover vervat maar werknemers die reeds vele jaar op stedelijke diensten werken hebben deze kennis niet. Bovendien hebben de ontwikkelaars, de bouwsector maar ook de architectuur geen natuurlijke affiniteit met het groene onderwerp. Daarom bieden we samen met projectontwikkelaars en bouwpromotoren cursussen en masterclasses aan als oplossing voor het gebrek aan kennis.

Groen is een levende materiaal dat beheer vraagt, water nodig heeft, enz. Het behoord tot de goederen (assets) van een stad en moet als dusdanig worden beheerd op lange termijn vergelijkbaar met het beheer van het wegennet of het rioleringsnetwerk (assetmanagement). Momenteel wordt dit beheer onvoldoende uitgevoerd door gemeentes omdat het bij de ontwerpfase van projecten onvoldoende in rekening werd gebracht.

Een andere reden waarom wetenschappelijke kennis moeilijk in de praktijk wordt toegepast is het feit dat groen in steden al aanwezig is in een decoratieve rol. Je kan erin wandelen, joggen, de hond uitlaten of er op uit kijken. Hier ligt de nadruk vooral op de beeldkwaliteit. Onderzoekers uit de groene sector dienen dus niet enkel hun kennis aan de man te brengen, ze worden ook geconfronteerd met oude gewoontes in functie van beeldkwaliteit versus nieuwe kennis in functie van functionaliteit (klimaat, gezondheid, natuur, …).
Men denkt dat wanneer er groen aanwezig is ze automatisch al deze functionaliteiten verwerven. Hierdoor wordt de beoordeling gebaseerd op de middelen (bv. het aanplanten van een boom) en niet de baten die deze boom effectief levert. Robbert vergelijkt dit met een lantaarnpaal in een straat:

“Stel je een straat voor waar een boom en een lantaarnpaal langs elkaar staan. Als de lantaarnpaal licht geeft dan weet je dat hij werkt en als hij dat niet doet is hij stuk en moet hij gemaakt worden. Dat is logisch. Maar als de boom die langs de lantaarnpaal staat niets doet, zegt niemand daar iets van.”

Groen dient dus meer in functie van de baten gekozen te worden. De baten zijn in dit geval het verhogen van de leefbaarheid in stedelijk gebied. De wetenschap toont aan dat groen in combinatie met water heel effectieve middelen zijn om klimaat adaptieve (leefbare) steden te bekomen omdat hun functionaliteit zo gevarieerd is. Momenteel is er in steden veel groen dat niet over een hoge functionaliteit beschikt maar wel geld kost. Als de focus blijft liggen op de beeldkwaliteit van groen zal het budget ook altijd beperkt blijven en bovendien doel van besparingen blijven omwille van het decoratieve karakter. Wanneer er aan concrete eisen zoals de aanwezigheid van doelsoorten, een minimale waterberging, minimale koeling of minimale beschaduwingsgraad moet worden voldaan dan heeft dit invloed op de keuze en het beheer van nieuw en bestaand groen in een stad. Dit is voor alle betrokken partijen een nieuwe insteek en het kost tijd om aan deze aanpak te wennen. Opleiding en het verstrekken van informatie zijn hier van groot belang. Zolang we ons focussen op het aantal vierkante meters groendak of het aantal aanwezige bomen in een stad in plaats van hun functionaliteit zijn we ons aan het focussen op de middelen en niet op de doelen (baten) die al dan niet bereikt worden. Het is interessanter om naar overheden weer te kunnen geven hoeveel waterberging er op (groen)daken gerealiseerd wordt, hoeveel vierkante meter schaduw stadsbomen creëren, of hoeveel verkoeling ze brengen. Men moet zich dus de vraag durven stellen of het groen effectief is en of het bijdraagt aan het doel nl. een klimaat adaptieve leefbare omgeving creëren.

2. Kan (economische) waardering een rol spelen in relatie tot natuurbehoud? Wat zijn de pro’s en de contra’s en waarvoor moeten we opletten?

Hiervoor is het belangrijk dat we kijken naar wat er in de praktijk gebeurd, hoe kennis hiertoe kan bijdragen en hoe je dit kan presenteren aan de gebruiker. Wat zijn de wensen en eisen en wat is de methodiek van de gebruiker? Als de vraag is: ‘Hoe kunnen we de waterberging verhogen’ dan moet dat ook de focus zijn van de aangeboden oplossing. De behoeftes zullen per project anders zijn en het is belangrijk te weten hoe men gewend is te werken zodat er oplossingen op maat kunnen worden aangeboden. In het algemeen is het verhogen van de ecosysteemdiensten (nog) geen doelstelling van de gemiddelde landschapsarchitect of projectontwikkelaar. In dit geval is het gemakkelijker om te kijken naar bv. de financiële baten van groendaken die zich gedeeltelijk afspelen op gebouwniveau (privaat) en gedeeltelijk op een hoger schaalniveau (sociaal). Als er voor dit hogere schaalniveau geen subsidies beschikbaar zijn dan wordt het voor een private partij minder interessant om alle kosten te dragen terwijl de baten gedeeltelijk elders (de maatschappij) zitten. 

Burgers bekijken dit vaak vanuit het traditionele standpunt waarbij er zich een aantal uitdaging stellen die ze dienen aan te gaan. Dan gaat het vooral over inrichting en beheer van mogelijke problemen vb. Wat zijn de vereisten voor een groendak? Gaat het dak of de muur niet beschadigd worden? enz. . De baten zijn vaak nog ongekend (bescherming van bitumen door de blokkering van UV licht), een groendak blijft werken als het goed is aangelegd en moet dus niet vervangen worden en heeft hierdoor een hoog rendement. Het levert een bepaalde mate van koeling, afhankelijk van de opbouw van het groendak en de gebruikte materialen. Dit zijn argumenten die passen binnen de bouwsector. Dit soort functionaliteiten verhogen de levenskwaliteit maar zijn niet gemakkelijk in een financiële waarde uit te drukken. Bovendien zijn de voordelen zoals waterberging en koeling ook vaak op een andere manier te bekomen.

3. Wat zijn volgens u de sleutelfactoren voor een goede mens-natuur relatie? Op welke manier kan urban greening hier maximaal aan bijdragen?

Robbert legt de nadruk op een goede onderbouwing van alle voordelen (zowel economisch als sociaal) die de aanwezigheid van groen in ontwikkelingsprojecten met zich meebrengen op korte en lange termijn. Dit is enerzijds nodig om ervoor te zorgen dat er voldoende cijferdata beschikbaar is om de nodige beslissingen te kunnen nemen op (lokaal) overheidsniveau waarin alle ecosysteemdiensten duidelijk zijn. Anderzijds is het belangrijk dat het totale verhaal goed onderbouwd is met wetenschappelijke informatie die begrijpelijk tot bij de bevolking wordt gebracht. Op die manier zal het op termijn ook voor de burger in de stad een evidentie worden om groen mee te nemen in de privé projecten die uitgevoerd worden.

4. Op welke aspecten zou je hier op korte en lange termijn verandering in willen zien?

Het is voor vele steden en gemeentes nog niet duidelijk op welke schaal ze aan de slag moeten gaan, met welk groen ze moeten werken om wat te bereiken? Wat erop straat-, gebouw-, perceel- of wijkniveau moet gebeuren, enz. Dit zijn simpele vragen maar ik merk dat het antwoorden voor vele actoren ongekend is. Wat je best doet op maaiveld niveau of op dak niveau is afhankelijk van de stedelijke situatie en de schaal. Als het doel van stedelijk groen de verhoging van de leefkwaliteit is, dan is de efficiëntie en functionaliteit dus belangrijk om vanaf het begin mee te nemen (bv. hitte bestrijding, waterbestrijding, verbetering van gezondheid). Als het verhogen van de leefkwaliteit een uitdrukkelijk onderdeel wordt van de opgave wanneer het gaat over een renovatie, een herstructurering, transformatie of een nieuwbouwopgave dan zal de manier waarop je tot die levenskwaliteit komt gedefinieerd moeten worden. Levenskwaliteit valt uit elkaar in verschillende onderdelen waarop ingespeeld kan worden vb. de beloopbaarheid van een gebied (Walkability) een aantal factoren die dit beïnvloeden hebben met groen te maken en kunnen als uitgangspunt gebruikt worden. Bv. een opdrachtgever wil een leefbare wijk. Maar zijn proces is gebaseerd op het creëren van woningen, parkeerplaatsen, wegen en hier en daar een boom. Om de leefbaarheid echt te verhogen in hoog stedelijke projecten is er nood aan verschillende groen expertises. Aan de start van de ontwikkeling zijn dit bijvoorbeeld adviseurs die het functioneren van groen kunnen vertalen naar een programma van eisen. Zij kunnen weergeven op welk schaalniveau er best gewerkt wordt (gebouw, perceel, wijk). Vervolgens worden er landschapsarchitecten betrokken die op landschapsniveau plannen maken die verder gaan dan enkel de beeldkwaliteit van groen. Alle belangrijke onderdelen i.v.m. levenskwaliteit zoals beloopbaarheid, koeling, natuurwaarde, voldoende rust, enz. moeten samen betrokken worden in de plannen. Dit is evidence based design en dit ontbreekt vaak nog in dit soort projecten.

5. Welke voordelen bieden groendaken en -gevels ten opzichte van andere Nature Based Solutions in steden zoals parken en stedelijke tuinen volgens jou?

Alles hangt af van de situatie en het schaalniveau waarop er gewerkt wordt. In Den Haag werken ze sinds kort met een puntensysteem voor groen- en natuurinclusief bouwen op de eigen gronden van de gemeente. Afhankelijk van de grootte van het bouwproject moet er een bepaalde score behaald worden voor nestgelegenheid, groene muren en daken en omgevingsmaatregelen.


Door het ‘best practice’ principe toe te passen en goede (kleine) voorbeelden te tonen kan je uiteindelijk een nieuwe standaard bekomen. Om dit te doen heb je meer nodig dan bevlogen professionals die hele chique, dure groene projecten realiseren. Om iets ‘mainstream’ te maken zijn er ook wetten en regels nodig om de grote groep aan professionals die werkzaam zijn in ruimtelijke ontwikkeling (projectontwikkelaars, (landschaps)architecten, groenbedrijven, …) in de juiste richting te duwen. Info moet laagdrempelig ter beschikking gesteld worden en de mogelijke voordelen (ondersteund d.m.v. subsidies) moeten in de verf gezet worden.  Bewustwording is heel belangrijk, die kan je vervolgens vertalen in regelgeving om het ook afdwingbaar te maken.

Enerzijds zijn er de bouwondernemers, projectontwikkelaars en bewoners die gevoelig zijn voor de financiële regels waarmee berekeningen gemaakt kunnen worden, anderzijds wil iedereen graag laten zien hoe duurzaam ze wel niet zijn. Het is interessant om duurzamer te zijn dan het gemiddelde als je iets doet. Deze berekeningen zijn niet zichtbaar voor het publiek maar ze wordt wel gemaakt en intern wordt daar de keuze op gebaseerd. Het verhaal dat naar buiten wordt gebracht bestaat uit alle groene voordelen die het beleid teweeg zal brengen denk maar een soortgericht beleid, voordelen van natuurdaken en -gevels, verkoeling, waterretentie, ontspanning, enz. Enerzijds kan je een mooi verhaal naar buiten brengen met argumenten die je misschien niet met geld kan onderbouwen maar wel met wetenschappelijke kennis. Anderzijds kan je aantonen dat bv. een groendak goed is voor de levensduur van je dak, dan een groengevel koelend vermogen heeft, dat omgevingsgroen verkoeling brengt, enz. . Dan wordt het totaalplaatje aantrekkelijk. Als je dan ook nog in bepaalde tenders, voor bepaalde subsidies hierin kan meegaan is dat een extra stimulans voor grotere bouwondernemers en ontwikkelaars. Zij kijken vaak naar de landelijke trends en gaan hier op anticiperen bv. normen voor de beschaduwing op looproutes bij nieuwe gebiedsontwikkeling. Hierover moeten ontwikkelaars kennis opdoen om ervoor te zorgen dat wanneer dergelijke normen in tenders verschijnen ze hier gepaste oplossingen voor kunnen bieden. Het is in hun voordeel om hier zo goed mogelijk op voorbereid te zijn.

Er zijn vele manieren om de hele sector mee te krijgen in het klimaat adaptatie verhaal naast het aanreiken van goede voorbeelden onder vorm van icoonprojecten (pilootprojecten die laten zien dat het kan en dat het werkt).

Groengevels en -daken bieden vooral de voordelen voor de verduurzaming van de directe woonomgeving (vastgoed, tuin) en de bijbehorende voordelen. Straat- en wijkgroen vervult veelal een andere functie, gerelateerd aan andere baten, bijvoorbeeld gezonde mobiliteit, sociale cohesie etc.

6. Hoe zie je de toekomst hieromtrent?

Iedereen omarmt de wetenschap maar weinigen trekken zicht er iets van aan. Projectontwikkelaars hebben nood aan voorbeelden waarin getoond wordt dat wetenschappelijke kennis ook werkt wanneer die toegepast wordt in de praktijken van ruimtelijke ordening. Dit kan in de vorm van icoon projecten gerealiseerd worden. Dit noemen we Learning by example.

“Als wetenschapper weten we dat we gelijk HEBBEN, maar de grote vraag is hoe we gelijk KRIJGEN.”

Je kan vanuit de wetenschap inspelen op ratio en sentiment maar vanuit de wetenschap moet er steeds een gebalanceerd verhaal komen dat onderbouwd is met de nodige kennis en in de juiste context geplaatst wordt.

Wat betreft biodiversiteit moeten we ook voorzichtig omspringen met exotische soorten zoals Sedum die vaak toegepast wordt op groendaken. De opbouw van een groendak creëert de condities voor de vegetatie. Groendaken met meer lokale soorten vereisen dus een andere opbouw. Eens een groendak aangelegd is wordt het ook niet meer vervangen op basis van nieuw opgedane kennis. Het moment van aanleg is dus bepalend voor hoe het groendak er zal uitzien en dit zal in de toekomst nog weinig veranderen. Daarom is het belangrijk dat gemeentes hogere eisen stellen wanneer er subsidies worden gegeven. De ontwikkeling van een keurmerk zou hierbij ook kunnen helpen, momenteel bestaat er in Nederland al de handreiking natuurdaken. Wij hebben 20 jaar geleden onderzoek gevoerd naar groendaken en de brede media toont nu pas grotere interesse in het meer functioneel gebruiken van daken. Dit toont aan dat er tijd nodig is bij de mensen om aan de nieuwe aanpak te wennen. Een groendak aanleggen zou netto een positieve bijdrage moeten leveren aan de lokale natuurlijke omgeving. Dat betekend dat ook de gebruikte materialen duurzaam moeten zijn, inclusief de vegetatie.