Sylvie Van Damme is doctor in de ruimtelijke ordening en stedenbouw, gespecialiseerd in landschapsanalyse, landschapsplanning en -ontwerp, ontwerpmethoden en landschapsarchitectuur. Vandaag is ze docent en onderzoeker aan de School of Arts van de Hogeschool Gent en Hogeschool West-Vlaanderen.
1. How can you relate your work activities to urban greening?
Als lector en onderzoeker landschapsontwerp aan HOGENT-KASK ligt mijn expertise vooral in landschap, ecologie en publieke ruimte. Ik vertrek daarbij fundamenteel vanuit systeemdenken, een benadering die tracht het overzicht van het geheel te behouden en focust op de rol die specifieke afzonderlijke delen in dat geheel hebben. Een systeemdenker kijkt niet enkel naar wat zichtbaar is, maar gaat op zoek naar achter- of dieperliggende structuren en processen. Landschap speelt daarin een belangrijke rol, omdat dit de natuurlijke en cultuurlijke systemen op een bepaalde plaats in verband met elkaar brengt, en daar een structuur en samenhang probeert in te vinden. Belangrijk daarbij is dat landschap niet alleen gaat over open ruimten of over groen. Er zijn ook stadslandschappen, infrastructuurlandschappen of bijvoorbeeld ook energielandschappen.
Een interessant concept daarbij is dat van de ecologische infrastructuren of de zogenaamde ‘green infrastructures’. Het omvat het netwerk van groenelementen, onder meer in de bebouwde omgeving. De meeste groene infrastructuren zijn multifunctioneel, met biodiversiteit als belangrijk aandachtspunt, maar bijvoorbeeld ook recreatie of een specifiek gebruik, zoals een voedselbos of een landbouwpark. Idealiter is dit een zogenaamde ‘deep form’: een fysieke structuur die een stevige en coherente connectie heeft met de onderliggende systemen, zoals water, bodem en zelfs geologie. Het is dus belangrijk dat ze landschappelijk op de juiste plaats ligt. Dit soort ‘green infrastructures’ bieden sleutels voor ecologische, maar ook voor sociale, economische, milieu- en ruimtelijke vraagstukken. En niet te vergeten: ze zijn essentieel voor menselijk welzijn, gezondheid en beleving.
In die zin is landschapsecologisch omgaan met de ruimte, en dus ook urban greening voor mij absoluut een totaalverhaal. Essentieel daarbij is een heldere en doorgedreven lezing van het landschap, met inzicht in de natuurlijke en menselijke structuren en processen, maar ook in de ecosysteemdiensten (of landschapsdiensten) die hier zijn aan gekoppeld. Deze lezing is vrij evident in een meer landelijke omgeving. Maar in onze meer en meer verstedelijkte omgevingen is ze des te meer belangrijk. Het leert ons waar bepaalde potenties zitten om aan urban greening te doen. En daarnaast brengt ze ook noden in kaart: waar is nood aan meer ecologische samenhang of aan specifieke biotopen voor een bepaalde soort. Of wat is er nodig om mensen op specifieke plekken in een verstedelijkte omgeving voldoende, kwalitatief en bereikbaar groen te bieden? Op basis van deze lezing kunnen experten, landschapsarchitecten, stedenbouwkundigen of architecten maar ook ecologen, hydrologen, sociologen aan de slag gaan om leefbare en biodiverse steden te maken.
2. What do you think are the key factors for a good human-nature relationship? How can urban greening contribute as much as possible to this?
Mogelijks klinkt dit wat melig, maar voor mij is respect een fundamentele waarde voor de relatie tussen mens en natuur. Persoonlijk vind ik de gedachtengang rond ‘ecological wisdom’ hierin zeer inspirerend. Het is een transdisciplinaire benadering die harmonie zoekt tussen mens en natuur om op die manier wijze beslissingen te kunnen nemen over natuurlijke en sociale aspecten. Ze herdenkt de relaties tussen mensen en hun omgeving als die tussen componenten van een zelfde (landschaps)systeem.
Om die reden sta ik wat huiverachtig ten opzichte van de term ‘ecosysteemdiensten’. Want hier ligt de nadruk vooral op de diensten die ecosystemen aan de mensen bieden. Hoewel ze natuurlijk interessant zijn om de waarde van onze ecosystemen te duiden, ben ik het niet eens met het basisprincipe ervan: natuur hoeft niet per se diensten aan te bieden aan de mens om als belangrijk te worden ervaren of om dat te zijn. Met andere woorden: mensen voelen zich niet per se goed in een landschap omdat dat diensten oplevert, of zelfs geld opbrengt. Meestal is dat omdat ze zich gewoon goed voelen erin, of er gelukkig zijn. Persoonlijk vertrek ik daarom veel liever van een beeld waarbij natuur en mens evenwaardig zijn: met de mens die actief bewust is dat hij of zij een inherent deel van de natuur en van ons ecosysteem is, en er ook naar handelt. Dit soort houding vergt een fundamentele en verregaande discussie over onze mens-natuurrelatie, maar breder ook over ons maatschappelijk bestel, en de rol die economie daarin speelt.
3. In which aspects would you like to see change in this in the short and long term?
Ik ben voorzichtig optimistisch over de opmars van groen en landschap. Hopelijk moeten we de komende jaren niet langer tijd steken in het motiveren van het feit dat ze belangrijk zijn, maar kunnen we nu meer en meer tot grondige daden overgaan. In het werkveld doet landschap, natuur, groen en publieke ruimte het goed. Dat merk je ook aan de grote vraag naar parken, publieke ruimten of groenpolen, naar inrichtingsplannen in de open ruimte en de groeiende belangstelling voor groene infrastructuren in steden. Algemeen groeit de aandacht voor landschapsarchitectuur: er zijn heel wat bureaus en instanties die landschaps- en groenontwerp in hun portfolio hebben of samenwerken met experten op dat vlak. En meer en meer worden beleidsmatige beloftes momenteel ook politiek vertaald in budgetten en instrumenten. Maar toch valt er volgens mij nog heel wat winst te maken op het lokale vlak. Zowel op het vlak van bewustzijn als van expertise is er nog werk aan de winkel. In steden en gemeenten zou groen, beleving en landschap meer bovenaan op de agenda moeten komen. Nog te vaak blijft het bij gemakkelijke maatregelen, zoals verordeningen die groendaken opleggen bij de private burger of pleksgewijze inrichtingen van speelpleinen of pleintjes. Hoewel deze natuurlijk hun verdienste hebben, vergt het lef en doorzettingsvermogen om ook een doorgedreven ecologische visie te vormen en meer gedurfde initiatieven te nemen. Ik denk bijvoorbeeld aan het kiezen voor een bouwshift door een woonuitbreidingsgebied niet te ontwikkelen, en zo kansen te geven aan klimaat, natuur en landbouw. Of aan het zo regelen van de toegankelijkheid van onze trage wegen en natuurgebieden dat duurzame rust, natuurbeleving en biodiversiteit voorgaan op de kortstondige pleziertjes van quad- of motorrijders. Of aan het resoluut kiezen voor open ruimte in dichtbevolkte buurten door reconversie van brownfields of selectief te gaan slopen. Gelukkig kennen we meer en meer besturen die hierin het voortouw nemen. Dit soort goede voorbeelden is belangrijk omdat ze ook inspirerend zijn voor de achterblijvers.
4. What advantages do green roofs and facades offer compared to other Nature Based Solutions in city’s like parks or urban gardens?
Kwalitatieve groendaken en -gevels dragen absoluut mee bij aan de vergroening en ecologie van een verstedelijkte omgeving, met positieve effecten voor de biodiversiteit en voor het verminderen van het urban heat island effect, maar ook voor het uitzicht en het menselijke welzijn in het algemeen. Ruimtelijk gezien hebben ze natuurlijk het voordeel dat ze eerder weinig plaats vragen en bovendien op private terreinen kunnen worden geïnstalleerd. Maar zoals ik al aangaf: voor mij is urban greening absoluut een totaalverhaal.
Biodiversiteit verhoog je niet door alleen maar voederplanken of nestkasten te plaatsen. Er is veel meer nodig om aan de noden van planten en dieren te voldoen: daarvoor moet je hun hele ecosysteem in beeld krijgen. En dat geldt dus ook voor groendaken en -gevels: ze zijn een zeer welkome toevoeging, maar zijn geen alternatief voor grotere ecologische en landschappelijke structuren zoals parken of groene infrastructuren. Het is dus een én-én-verhaal. Bovendien ben ik persoonlijk zeer waakzaam voor green-washing, waarbij groen als een soort verkooptruc wordt gebruikt, maar nauwelijks een ecologische meerwaarde heeft. Zo is de ecologische waarde van een kortgeschoren gazon bijvoorbeeld heel klein ten opzichte van die van een biodiverse bloemenweide. Toch worden ze nog in te veel projecten gewoon over één kam geschoren onder de noemer ‘groen’. Greenwashing zie je ook bij projecten met een te grote densiteit aan bebouwing. Veel van dat soort plannen en ontwerpen worden opgesmukt met groendaken en aan de achteloze burger verkocht als groene projecten. Zowel in de stad als in de meer landelijke gebieden is een grondige discussie over de verhouding tussen de hoeveelheid open en bebouwde ruimte voor mij prioritair: waar bebouwde ruimte bij komt, moet ook plaats geruimd worden voor groen, landschap en publieke ruimte. En als daarnaast ook nog bijkomend kan gezorgd worden voor groendaken en -gevels is dit fantastisch.
5. Which ecosystem service affects your field of work the most and how do you see the future?
Natuurlijk zijn alle ecosysteemdiensten essentieel als je werkt met en begaan bent met groen. Maar zelf vind ik de zogenaamde culturele ecosysteemdiensten bijzonder boeiend. Specifiek in relatie met landschap is het aspect beleving zeer essentieel: welke landschappen vinden mensen mooi, waarom voelen ze zich goed op een bepaalde plek, hoe kunnen we zorgen dat mensen zich verbonden voelen met de plaats waar ze wonen of werken, …? Dat probeert men te vatten onder de term culturele ecosysteemdiensten of de niet-tastbare en subjectieve voordelen die ecosystemen bieden. Het is duidelijk dat die heel moeilijk te capteren, laat staan te kwantificeren zijn. Wanneer het gaat over recreatie kun je bijvoorbeeld nog je toevlucht nemen tot het aantal bezoekers, of de prijs die men zou willen betalen voor een bezoek aan een bepaald natuurgebied. Maar probeer maar eens te identificeren hoe een bepaalde plek bijdraagt tot sociale relaties tussen mensen, of tot een spirituele ervaring. Om die reden worden culturele ecosysteemdiensten nog te vaak stiefmoederlijk behandeld. Maar zoals Einstein ooit zei: “Not everything that can be counted counts, and not everything that counts can be counted.” In die zin vind ik het heel belangrijk om in elk debat telkens opnieuw ook deze meer ‘fuzzy’ ecosysteemdiensten te onderhandelen met diverse actoren. Ook in een eerlijk en open debat over urban greening zijn thema’s zoals verbinding, identiteit, schoonheid, betekenis, therapeutische waarde, community of herinnering essentieel. Landschap is per definitie een integrerend concept dat dit soort zaken samenbrengt, en ze bespreekbaar maakt. Het verenigt de fysieke werkelijkheid met de sociale en mentale perceptie ervan. En is dat net niet het unieke aan de wereld waarin we leven?